FANNY


DE BELLEN VERTELLEN

Een pagina voor mijn moeder. Een bescheiden ode aan een leven. Het leven dat komen zou en al zozeer in haar nog jonge gezicht te lezen is. Een blik de wereld in met daarachter toch al de melancholie. Andere tijden die verloren doorschijnen. De keuzes die haar ergens in de tijd terugwierpen op de eigen binnenwereld en de kleine kring om haar heen. De buitenwereld die niet altijd de hare was. Zij wist toen al meer dan zij 80 jaar later gezien zou hebben.

Het is hier even stilstaan bij haar zorgen voor de kleine dingen die dan groot zijn. Haar tuin met de zonnewijzer, rozenbogen als regenbogen over tuinpaden naar cirkelvormige terrassen en grasvelden.

Stilstaan is hier ook meelopen en -bewegen in die laatste jarenlange gang van dementie. Haar wereld die toen zeker ook de mijne in het bipolaire universum overlapte. De raakvlakken en snijlijnen, de gedeelde gedachten en beelden van een woordeloze tijd. Het voortdurend in de weer zijn met heden, verleden en wel of geen toekomst. Alleen de code voor de toegangsdeur naar haar wereld in het verzorgingshuis was niet voldoende om mee te kunnen liften op de beeldenstroom waarmee zij druk was. Schakelen en schuiven, knippen en plakken, een puzzelstukje verleden in het heden proberen te leggen. Thuis kon overal zijn. Angst, boosheid, verlatenheid, eenzaamheid, verdriet, tranen, uitzichtloos verdwaald zijn in de puzzelstukjes van het bestaan. Het eindeloos los- en aankoppelen van gedachtentreintjes en -wagonnetjes. Soms kon er een stukje meegereden worden. Steeds vaker moest er losgelaten worden.


Toch ook de troost van kostbare momenten uit het verleden en in het heden, toen er nog herkenning was.


Tot zij een tijd voorbij toekomst en dit verleden herkende, zichtbaar in die foto van het kleine meisje.


En dan zie ik telkens weer hoe zij lacht. De lach bij de herkenning van een bestaan ver buiten de tijd. Het ondeelbaar moment waarin alles samen kwam en zij wist dat het tijd was om te gaan.


Wij hebben haar as uitgestrooid op een mooie Pinksterdag, vanaf een krib bij een strandje aan de Waal. Kekerdom, de vervallen steenfabriek en de Theetuinen. Haar geboortegrond en eindeloos doorstromende rivier. Op het moment van uitstrooien kroop het onweer in alle heftigheid dichterbij.


Het bleef die middag droog boven de rustige rivier.

MA



Een leeg blad.

Het is even zoeken naar waar de woorden beginnen. Het begin als een eind, het einde als nieuw begin.

Cirkels die rondgemaakt willen worden. Stap voor stap.

Het is veel, ruim 92 jaar.

Dinsdag spraken we over wie, waar en wat ging zeggen vandaag. Even de angst voor doublures, maar dat kan eigenlijk ook niet anders. Het leven van Ma was de laatste jaren vol van doublures en daar weer doublures van.

Het hoofd loopt over van woorden, gedachten en beelden, herinneringen, foto’s, geuren en kleuren. En ook dat kan niet anders, want Ma was meer dan de doublure van zichzelf.

Het is veel.

En zo moet het voor haar geweest zijn, de laatste jaren.

Ma hield van puzzelen. Hoe vroeger de avondmaaltijd er wel eens bijna bij in wilde schieten omdat we met z’n allen dat ene stukje en nog een stukje en nog eens honderd stukjes perse wilden leggen.

De stukjes blauwe lucht zijn het moeilijkst. Toen ook al.


Tot ze vier jaar terug, sluipenderwijs, terecht kwam in haar eigen puzzel.

En het is geen puzzel van duizend stukjes waarvan je de hoeken opzoekt, de randjes legt en daarna de rest gaat invullen.

Deze puzzel kent geen randen of hoeken, kent een oneindig aantal stukjes herinneringen, beelden, foto’s, woorden, gedachten, gebaren, emoties, aanrakingen en fluisteringen, stormende zeeën, bevroren rivieren, volgelopen uiterwaarden, eindeloze wandelingen en gedachtentreintjes.

Deze puzzel die ze legde was er een van een doolhof waarin zij zelf rondliep. Zonder te weten waar je bent, hoe je daar gekomen bent en waarom.

Het is rondlopen op een rotonde die als enige afslag een nieuwe rotonde heeft. En nog één.

De aldoor durende doorloper. Het zwaarwegende kruiswoordraadsel.

Bij momenten niet wetend wie, wat of waar je bent.

Zwaaien naar je eigen spiegelbeeld zonder te weten naar wie je dan wel zwaait.

Angst, verdriet, onzekerheid.

Maar ze gaat door, want ze is sterk in vele opzichten.

Veel klopt er niet, behalve haar hart.

De avondvierdaagse die al meer dan vier jaar duurt is een lachertje. De jaren rijgen zich aaneen.

Dus loopt ze haar eigen pelgrimsroute in dichte mist in het donker. Op de tast de puzzel van de doolhof leggend.

Af en toe een stukje oprapend en eindeloos heen en weer vouwen: stukjes heden en verleden, toen en daar, hier en nu.

Foto’s. schilderijen en ansichtkaarten die verbleken in het voorbijgaand stilstaan.

Alles passeert los van de tijd.

Dag en nacht, alle seizoenen en getijden bestaan al een even niet meer.

De klok met de barsten in het glas in haar kamertje stond al een tijdje lang stil.

 

Diep in die nacht was het stil.

Ze was gaan dwalen.

Bij drie wilde zij zich bukken om het ontbrekende sleutelstukje van de escaperoom op te rapen.

Ze kende het maar al te goed. Het was het speldje met de ooievaar, de brenger van een nieuw leven.

De belofte.

 

Met een knal viel het laatste stukje van oudjaar op zijn plek. Voor haar was het zo vaak op de dag een moment van oud en nieuw: het oude, vertrouwde dat als nieuw aanvoelde, het nieuwe dat dan weer oud vertrouwd binnenkwam.

 

En zo kwam de belofte.

 

In dat moment brak en bracht de nacht de storm, de wind die huilde.

De regen tikte onophoudelijk tegen het raam: het was eigenlijk het getik van eindeloze vluchten musjes en meesjes die vroegen waar ze bleef.

 

De tak brak en kraakte onder het gewicht en de kracht waarmee de ooievaar haar tilde en droeg.

Met een vleugelpen werd haar naam in het glas geschreven en de schuifdeuren bewogen  geruisloos open en op en neer.

 

De huismeester nam haar aan de uitgestoken vinger mee.

Het pleintje. Door de gangen, zacht maar helder verlicht.

Ze keek nog even achterom in de stilte van een Nocturne waar André Rieux zijn Stille Nacht en andere kerstliedjes speelde.

De bakjes vla, een glaasje sap, nog een paar frietjes. Een froufroutje, een soesje, het kopje cappuccino, een paar herstelde sokken. De eindeloze berg heen en weer gevouwen stukjes papier. Het popje en de laatste witte bladzijden van een medisch dossier. Een bergje schone was. De laatste geschilde aardappelen.


De bordeauxrode rollator had ze niet meer nodig.

Wat zou blijven was de groepsfoto die zij gemaakt had van iedereen in dat laatste Oostkwartier van een leven.

De handen die de hare gepakt en geaaid hadden.

Want het was vooral al het goede en liefdevolle dat ze haar hadden gebracht. Alle zorg, steun, aandacht en liefde, die dingen die je mens laten zijn. En blijven.

 

En veel van haar zou zeker blijven. Maar dan anders.

Dat ‘anders’ zou voor iedereen persoonlijk een eigen beeld zijn.

 

Maar voor nu was er een bus te halen. De dienstregeling klopte.

In de verte zag ze lijn 311 naar Oud Gastel al aankomen. De bus van een huwelijksdag. De bus van mijn geboortekaartje.

 

Zij en de chauffeur wisten waar ze vandaan gekomen was en moest zijn: Oud Gastel.

 

Het huis dat ze samen hadden laten bouwen. De eigen plek en stek.

De kraamkamer van drie.

Het warme nest.

Het eindeloos geinen aan de tafel en haar genietende, ondeugende, glinsterende natte oogjes lach.

Op de televisie achter haar zag ze de aftiteling van deze toch wel erg lang durende en slechte aflevering van The Bold and the Beautiful.

De houten puzzelplaat stond er nog, naast de sjoelbak.

De tafel had ze al gedekt voor na de Nachtmis.

 

Aan een haakje hing een schort met allerlei soorten strooigoed. Ze had nog wel wat te strooien en niemand zou het aan zien komen.

 

In de schuur op de werkbank stonden de bakjes met zorgvuldig gesneden en geknipte stukjes brood.

De tuin vulde zich met de musjes en meesjes. De eerste vertoonden nu al verschijnselen van obesitas.

Ze zouden niks tekortkomen.

Ze was immers zelf een huismus en zo lang als nodig zou ze daar in liefde blijven.

Want ze was veel.

Overvloed en goed.

 

Een ekster bracht de ooit gepikte parel terug.

 

Op het zuidelijk terras pakte ze uit het vestzakje de bellenblaas en met haar laatste ademtocht blies ze alle bellen nog een keer naar de hemel.

 

Het bloemenmeisje liep al rode rozen knippend door de tuin van de laatste ansichtkaart. De tuin die aangelegd was als een doolhof met pleintjes en rotondes van beukenhagen.

Maar dit was haar tuin en labyrint  en hier vond ze blindelings de weg.

Ze volgde de broodkruimeltjes, de rozenblaadjes en belletjes die ze hoorde.

Het was bij het witte kerkkapelletje dat ze rechtsaf sloeg.

De rozenregenboog.

Het musje bracht een nieuwe en volle maanzaadje.

Achter in de tuin wachtte Roodje het roodborstje  haar al op bij de zonnewijzer en die haar verder de weg zou wijzen.

Het was middernacht na drie en de zon stond hoog aan de hemel toen ze nog even bukte om een over het hoofd  gezien paaseitje op te rapen.

Pasen. De opstanding en het leven.

Geloof, hoop en liefde. Die drie.

 

De zonnewijzer zei dat het goed was en bracht haar verder en hoger, dieper en dichterbij.

Ze had nog maar een keer het oude tuinpad geveegd. Ze wist nog goed waar het oude startbaantje lag.

Toen nam het ruisen van de hoge populieren haar over.

 

Ze was nooit zo van het reizen geweest.

Maar ditmaal was het anders. Omdat ze thuis was.

Onderweg ving ze nog de boemerang uit de lucht, vloog en bewoog ze nog even op het ansichtkaartje met Liefs uit Londen, plukte ze de Edelweiss, liet Sissy nog even uit, maakte een rondje Kaap de Goede Hoop en Golden Gate en plukte het klavertje vier.

 

Klaverland, ook al nummer acht. Kekerdom, het kerkje met begraafplaats.

De steenfabriek.

De oude film van een leven kwam weer tot leven. En was de laatste jaren al vaker gedraaid.

Een volgend nest.

Het ruisen van de populieren was overgegaan in het ruisend kabbelen van de rivier.

Op de overhangende tak zat ze.

 

Het laatste puzzelstukje drukte ze in de hemelsblauwe lucht.

Ze zag het hoge bellenspoor van een lange vlucht. Ditmaal niet meer de bommenwerpers, maar vlucht LH4299 vanuit Windhoek naar Frankfurt. Veraf was zelden dichterbij.

 

De ooievaar was weggevlogen met twee lege rugzakken en haar speldje, op naar een volgende bestemming.

De loodzware stenen lagen bij de rest in de voortuin.

Toen ze naar beneden keek zag ze dat het strandje in Sandy Beach geschilderd was.

Op de waterlijn sleurde een strandjuttertje al gamend aan de rozenkrans.

Ze had het witte paard van acht al aan horen komen.

 

Hij had voor haar gevochten en gestreden. En gedragen.

De bus was geparkeerd. De oude fiets was er al lang niet meer.

In de laatste bel zag ze hoe hij vanuit de toekomst weer haar kant op kwam lopen.

Ze had de voetstappen van toen alvast weer teruggelegd.

En had ze de laatste jaren beleefd in een mist, nu lichtte hij de bruidssluier weer op in het ogenblik van hervonden liefde.

 

En ditmaal zag ze in het eigen spiegelbeeld hoe haar lach weer parelde en de ogen helder glansden en dansten.

 

De acht van huisnummer acht kantelde drie keer een kwartier en in de liggende acht was het zoals haar liefde was en zou blijven: voor oneindig en eeuwig.

 

En het was goed.

Het werd, het was, het is gedaan.


Alles was weer zoals het ooit en nooit was geweest: de liefde staat en bestaat los van de tijd.

 

Ik weet zeker dat juist in die momenten, wanneer ik niet zou kijken, ik haar zou zien.

 

Bij Ma wist je nooit waar het vandaan kwam.

 

Ik weet wel dat ik bij haar vandaan kwam.

 

 

 

 

Ma was niet zo van de voorgrond, de achtergrond was haar genoeg. Voor de gelegenheid bedacht ik mij nog een paar vormen en beelden voor in een galerijtje.

Ma was dol op blauw.